Columnist Sjoerd Mossou vindt dat het Nederlandse profvoetbal een compliment verdient. ‘Testen voor toegang, extra stewards, aangepaste protocollen, voorlichting richting het publiek. Zonder gemopper draaide het personeel van Telstar, Sparta, Ajax en al die andere clubs overuren.’ Premier Mark Rutte maakte deze week bekend dat de voetbalstadions weer volledig open mogen per 25 september. Je hebt weliswaar een QR-code nodig om binnen te komen, maar dat is geen nieuws: dat was de afgelopen maanden niet anders.
Alles went. Zaterdag was ik nog met drie jongens in een uitverkocht Parc des Princes in Parijs. Bij binnenkomst moest iedere volwassene zijn ‘pass sanitaire’ laten zien, een handeling van een seconde of tien, en daarna liep iedereen rustig naar binnen. Bij de pizzeria na afloop aan de Rue Gallieni: eenzelfde ritueeltje. Geen centje pijn.
In Nederland gaat dat al maanden net zo soepel in de voetbalstadions. Wat enorm meehelpt: clubs en bezoekers stellen zich vrijwel consequent coöperatief en professioneel op, dolblij als ze zijn met elke denkbare versoepeling.
Testen voor toegang, extra stewards, aangepaste protocollen, voorlichting richting het publiek. Zonder gemopper draaide het personeel van Telstar, Sparta, Ajax en al die andere clubs overuren. Ook onder voetbalsupporters vind je vaccinweigeraars, uiteraard, of mensen met principiële bezwaren tegen QR-codes of tegen testen. Dat is hun goed recht. Maar het overgrote merendeel voldoet zonder morren aan de voorwaarden om weer lekker naar het voetbal te kunnen.
Niet zo vreemd ook, cultureel en historisch gezien. Voetbalsupporters worden al decennialang beperkt in hun bewegingsvrijheid, in meer of mindere mate. Buscombi’s, legitimatieplicht, de mislukte voetbalpas uit de jaren 90, alcoholverboden, ‘uitkaarten’, cameraregistratie. Ach, dan kan zo’n QR-code er ook nog wel bij natuurlijk.
Fluitend trokken ze deze zomer naar de voor tweederde gevulde stadions, met tienduizenden tegelijk. Er werd gejuicht als nooit tevoren. Zelden was de sfeer in de eredivisie beter dan in de laatste twee maanden, alsof iedereen zijn adrenaline, zijn lol en zijn liefde voor de club anderhalf jaar lang had opgespaard.
Dat de culturele sector daar nagelbijtend en soms woedend naar keek, is volkomen begrijpelijk natuurlijk. De voetbalstadions gingen weer open voor duizenden mensen, maar tal van concerten, evenementen en festivals konden geen kant op: onbegrijpelijk en onuitstaanbaar.
Maar toch verdient het Nederlandse voetbal ook een compliment. Na een dramatische start aan het begin van de coronacrisis, verzuipend in eigenbelang en gekonkel, toonden juist de clubs, de KNVB en de overkoepelende competities zich stilaan een sector waar je van op aan kunt. Lang niet alles ging goed, er viel genoeg te klagen, het amateurvoetbal werd maandenlang totaal niet gehoord, maar de dialoog bleef wel in stand – en met resultaat.
Waar de Nederlandse horeca deze week wéér woedend de aanval zocht, deze keer boos over de verplichte QR-codes, vierden de voetbalclubs én supporters alvast het heerlijke vooruitzicht van volle stadions.
Je kunt je oneindig boos maken, volkomen terecht of juist niet, maar soms is het slimmer om gewoon je zegeningen te tellen.